Vertrouwende op een betere visie


Geachte heer, mevrouw,

Graag deel ik hierbij mijn zienswijze op de concept-Omgevingsvisie van Hilversum.

Allereerst mijn complimenten voor het uitvoerige en nauwgezette stuk werk dat de Omgevingsvisie en haar bijlagen vormen. Het is een goed leesbaar document geworden, dat de keuzes en hun context in de breedte benoemt.

Mijn zienswijze bestaat uit veel opmerkingen, die ik voor de leesbaarheid geclusterd heb. Teksten uit de Omgevingsvisie zijn cursief of als ‘citaat’ weergegeven.

Ik heb de kern van mijn betoog  omkaderd  weergegeven.

ALGEMEEN

Gebrek aan daadkracht

Terecht wordt de complexiteit en de urgentie van de situatie in de wereld, Nederland en Hilversum benoemd:

We hebben te maken met een vluchtelingencrisis, een woningcrisis, een energiecrisis, een stikstofcrisis en een klimaatcrisis. Maar we leven ook in een tijd van nieuwe

kansen.

Wat in deze Omgevingsvisie echter ontbreekt, is een daadkrachtig antwoord. Er wordt een visie geschetst met veel algemeenheden, vragen zonder antwoord, bekende trends, vergezichten, of verwijzingen naar andere documenten en processen.
Het blijft zo ‘voor elk wat wils’. Keuzes worden zo doorgeschoven naar toekomstige besturen, of bestaan uit reeds gemaakte keuzes (bv. betaald autoparkeren).
Dat gaat in tegen het idee van deze visie die juist keuzes zou moeten maken en kaders dient te stellen. Een voorbeeld is het gebruik van de term ‘stip aan de horizon’ in plaats van ’doel’.
Er wordt hier leiderschap en ambitie verwacht. Alleen dan kunnen daden bij woorden worden gevoegd.

Deze visie voelt aan als een landkaart. Wat echter nodig is, is navigatie.
Alleen dan kan de bestuurder zijn doel bereiken.

Zowel daadkracht en keuzes, als leiderschap en ambities ontbreken in deze Visie.

Gebrek aan concretisering

De visie dient als kapstok voor gedetailleerder beleid. Dat wordt onderschreven:

Het toekomstbeeld uit de visie wordt na vaststelling geconcretiseerd in thematische en gebiedsgerichte uitvoeringsplannen, de zogenaamde ‘programma’s’.

Deze kapstok is echter niet concreet genoeg om de programma’s aan op te hangen. Door het ontbreken van concrete doelstellingen, normering en tijdslijnen kunnen toekomstige programma’s nog vele kanten op. Te veel.

Een voorbeeld is de zin “Voor deze onderwerpen past meer het schetsen van de beweging en een aanpak waarbij we stap voor stap kijken of en hoe het werkt.”

Toekomstig bestuur heeft daardoor wel erg veel speelruimte. Ze kunnen in feite nog alle kanten op. Dit gaat in tegen het principe van een sturende werking van de Omgevingsvisie.
Er wordt gesteld dat:

De Omgevingsvisie geeft daarvoor nu de benodigde richting en klikt een aantal

zaken vast.

Echter, het klikken gebeurt veel te weinig. Deze visie is zo niet richtinggevend genoeg.

De Visie is niet concreet genoeg om effectief richting te kunnen bieden.

Geen proces van actualisering

De Omgevingsvisie heeft 2040 als eindpunt. Dat betekent 17 jaar, met minimaal 4 gemeenteraadsverkiezingen, waarbij terecht wordt opgemerkt dat er in die tussentijd van alles kan en zal veranderen:

De Omgevingsvisie zelf wordt geactualiseerd als het nodig is om de koers richting de toekomst bij te stellen. Het gesprek met de samenleving over de toekomst is daarom wat het college betreft een voortdurend gesprek, met de Omgevingsvisie als nuttig middel.

Echter, er wordt niet gesteld hoe frequent dit gebeurt, wie bepaalt of dit nodig is, volgens welke criteria, en volgens welk proces dit dan gebeurt.
Er wordt gesproken over een ‘voortdurend gesprek’ maar dit wordt verder niet vastgelegd. Mijn voorstel zou dan ook zijn om dit wel vast te leggen in de Omgevingsvisie, bijvoorbeeld: ‘op specifieke momenten bepaalt de Gemeenteraad welke delen van de Omgevingsvisie bijgesteld zouden kunnen worden’. Dit volgt dan het principe:

Een Omgevingsvisie is een zogenaamd zelfbindend document. Dat wil zeggen dat de gemeente zichzelf na vaststelling verplicht om zich aan de eigen visie te houden bij het maken van toekomstige keuzes.

De Wet Omgevingsvisie verplicht overigens niet tot actualisatie maar laat dit aan de Raad. Laten we toekomstige discussies en onzekerheden voorkomen door dit nu al wel vast te klikken.

Een goed voorbeeld hier is de genoemde ‘Transitievisie Warmte’, die ‘we vijfjaarlijks actualiseren’.

Het proces van actualisering van de Visie is niet gedefineerd.

Gebrek aan voldoende, concrete doelstellingen en toetsbaarheid

Op diverse plaatsen in de Omgevingsvisie blijkt een gebrek aan doelstellingen. Zoals hierboven al vermeld (zie Gebrek aan daadkracht) zijn concrete doelen essentieel om te kunnen sturen volgens een visie. Anders weet je immers wel de globale richting, maar niet het gewenst eindpunt. Dit blijkt uit:

Mede omdat de visie meerdere bestuursperiodes beslaat, is het van belang om zicht te houden op de opgaven en de haalbaarheid van de doelen.

De toekomstige besturen hebben, terecht, behoefte aan zicht op haalbaarheid. Hiervoor moeten doelen concreet zijn. En ook de Raad en de Hilversummers zelf hebben dit:

Het monitoren krijgt vorm in een monitor Omgevingsvisie. Dit instrument voor gemeenteraad, college en samenleving geeft inzicht in de voortgang van opgaven en in de doelen die gesteld zijn en op de trends en ontwikkelingen die daarop van invloed zijn.

Ik ondersteun dit voornemen van harte. Elke organisatie van enige omvang echter kan onderschrijven dat monitoring alleen kan aan de hand van concrete doelen, die daardoor toetsbaar en controleerbaar worden. Hilversummers hebben er recht op te weten hoe het staat met het verwezenlijken van de visie.

Een mooi voorbeeld is de passage:

Hilversum zou allereerst moeten inzetten op het toepassen van zo veel mogelijk zonnepanelen op daken. […] er meer ruimte moet komen voor zonne-energie op (grote) daken. Ook

dat is een keuze op hoofdlijnen, want er wordt niet precies vastgelegd op welk dak zonnepanelen komen.

Uiteraard wordt niet vastgelegd op welke daken, maar het streven is hier geformuleerd als ‘zo veel mogelijk’ en dat is niet concreet, niet inzichtelijk, en daardoor niet toetsbaar.
Leg hier simpelweg vast hoeveel procent van de daken het streven is.

Doelstellingen missen of zijn niet concreet genoeg. Toetsbaarheid ontbreekt hierdoor.

 

Geen doelen maar richtingen

Paragraaf 4.3.3 doet een poging doelen te stellen (‘Bij de uitwerking van dit toekomstbeeld horen de volgende doelen:’). Echter, er wordt maar één werkelijk doel genoemd – over milieunormen. Verder vormen de voorstellen geen doel maar een richting. Dit blijkt uit het gebruik van werkwoorden als ‘versterken’, ‘versnellen’ en ‘tegengaan’, en constructies als ‘de overgang naar’ en ‘een beter gebruik van’.
Richtingen zijn nodig, maar hebben een doel nodig als onderdeel van deze visie.

Voorbeelden van doelen in deze context zouden zijn: “30% meer biodiversiteit”, “een mobiliteitssysteem dat voor 75% uit duurzaam vervoer bestaat”, of “20% van de ruimte is in meervoudig gebruik”.

Richtingen zijn niet of nauwelijks toetsbaar, terwijl men bij doelen kan bijhouden in welke mate ze gehaald gaan worden, en of er bijsturende maatregelen nodig zijn.

Deze Visie dient niet alleen richting te geven, maar juist toestbare doelen.

Geen recht aan de participatie

De Omgevingsvisie probeert recht te doen aan de participatie van vele Hilversummers in de afgelopen jaren. Dat is wettelijk verplicht, voorgeschreven door de Raad, en vooral: ook zeer wenselijk.

Voor de Omgevingsvisie is daarom een uitgebreid participatieproces doorlopen, dat is gebaseerd op het bestuurlijk Plan van Aanpak van de gemeenteraad (maart 2021).

en

De gemeenteraad heeft besloten dat de denkrichting uit de participatie de basis vormt voor de OntwerpOmgevingsvisie.

De Omgevingsvisie stelt, dat dit is gelukt, en dat er een ‘redelijk eenduidige denkrichting’ is:

De participatie schetst duidelijk wat in de samenleving leeft […]
De participatie leidt tot een redelijk eenduidige denkrichting. Inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties zijn het over veel zaken eens en waar ze dat niet zijn geeft het stadsgesprek veel richting.

Echter, als we kijken naar de waarden die echt uit de participatie springen, dan doet de Omgevingsvisie daar maar gedeeltelijk recht aan:

  1. Inwoners willen meer groen in de stad. Dat staat vermeld in de visie, maar niet erg concreet. Er wordt geen normering gegeven voor bijvoorbeeld het aantal vierkante meter openbaar groen per inwoner. Ook wordt nauwelijks recht gedaan aan de verdeling van het groen, met grote verschillen tussen wijken op dit gebied.
    Hier zou bijvoorbeeld het landelijke principe ’3-30-300’ kunnen worden gebruikt.
  2. Inwoners willen meer groen om de stad. Hieraan wordt goed tegemoetgekomen: er wordt, heel concreet en terecht, gesteld dat er geen woningbouw meer in de natuur plaatsvindt.
  3. Inwoners willen meer ruimte voor de fiets, lopen, spelen en ontmoeten; ook dit wordt slechts zeer gedeeltelijk geschetst in de visie (zie verder bij Fiets en Auto).
  4. Inwoners waarderen de kwaliteit van architectuur, of het nu om oudere of nieuwere gebouwen gaat. Echter, Erfgoed wordt alleen genoemd bij lopende projecten, benoemd als leemte, of als bestaande ‘Hilversumse waarde’. Architectuur wordt genoemd als historisch, als bestaande kwaliteit of als het vage ‘architectuur en buitenruimte in samenhang ontwikkelen’, maar niet als doel.
    Leg dus vast dat we hoogwaardige architectuur en kwaliteit van buitenruimte willen blijven ontwikkelen en aanleggen. Dit is nodig om bijvoorbeeld in het Stationsgebied niet alleen maar eentonige blokkendozen en woonflats te doen verschijnen.
  5. Inwoners geven aan slechts een zeer beperkte groei van Hilversum te willen (‘Uit de participatie blijkt geen draagvlak voor een fors groeiscenario’). Dit wordt echter niet overgenomen in de Omgevingsvisie, die stelt dat een ‘reële mate van groei’ nodig is. Dit wordt enigszins vaag gehouden, maar duidelijk is dat het realiseren van 6000 woningen, en groei van zowel bevolking als bedrijvigheid niet strookt met de beperkte beschikbare ruimte. De voorgestelde mate van hoogbouw, die de voorgestelde groei enigszins moet ondersteunen, wordt grotendeels afgewezen in het participatietraject.

Kortom, er wordt geen recht gedaan aan de participatie. Een traject van ongeveer 3 jaar, waarin vele Hilversummers die hun mening hebben gegeven. Laat dat niet verloren gaan.

De Visie doet maar in zeer beperkte mate recht aan het participatietraject.

Fiets en Auto

Maar liefst 76% van de Hilversummers die meededen in de participatie wil meer ruimte voor de fiets, zo nodig ten koste van de auto. En dat is nodig, ook. Het is overduidelijk dat we er niet komen met het aanleggen van enkele fietspaden. Het is goed te lezen dat er wordt ingezet op snelfietspaden, duidelijker routes, en fietsstraten. Dit zijn prima maatregelen, maar ze vormen slechts het begin   van een transitie die in veel andere steden al lang is ingezet, en hoognodig is. Allereerst het waarom:

  • Fietsen is veruit de meest duurzame, want energie-efficiënste, vorm van mobiliteit;
  • Fietsen is goed, en hard nodig, voor het klimaat: het veroorzaakt geen fijnstof, broeikasgas of geluidsoverlast; fietsen is zo de beste manier om de CO2-reductiedoelen te halen;
  • Fietsen nemen (volgens het World Resources Institute) ongeveer een factor 10 minder ruimte in dan auto’s; deze ruimte is hard nodig voor natuur, woningbouw, en ontmoeting;
  • Fietsen is de makkelijkste, goedkoopste, en meest effectieve manier om gezondheid en beweging te bevorderen; behalve een groter welzijn heeft dit ook een forse zorgkostenreductie als gevolg;

  • Fietsen zijn veiliger dan gemotoriseerd verkeer;
  • Hilversum is bij uitstek geschikt als 15-minuten-fietsstad;
  • Een sterke fietscultuur vergroot de sociale veiligheid van openbare ruimte;
  • Fietsen is inclusief: er zijn veruit meer inwoners die de beschikking (kunnen) hebben over een fiets dan over een auto; fietsen verkleint zo sociale verschillen;
  • Het terugdringen van het aantal auto’s heeft een positief effect op de doorstroming van de auto’s die overblijven, waardoor de bereikbaarheid toeneemt;

De Visie doet geen recht aan de, door Hilversummers gewenste, prominente rol voor de fiets.

De doelen en maatregelen die nodig zijn:

  • De fiets op nummer één in planning, uitvoering, budget en vooral ruimtegebruik, in mobiliteitsbeleid, maar ook in communicatie, uitstraling en city marketing;
  • Actief gebruik van het STOMP-principe (stappen, trappen, OV, mobiliteit als service, en dan pas privé-auto) bij de inrichting van openbare ruimte;
  • Veiligheid en comfort voor fietsers, door een slimmere inrichting van wegen en ruimte, waarbij ook rekening gehouden wordt met nieuwe vormen van fietsvervoer;
  • School- en sportlocaties goed en vooral veilig bereikbaar per fiets;
  • Voorrang voor fietsers tenzij het niet anders kan, zodat doorfietsbaarheid ontstaat;
  • Sterke terugdringing van de hoeveelheid openbare ruimte die auto’s momenteel innemen, bijvoorbeeld de 40 hectare (nu ruim 8% van de openbare ruimte binnen de bebouwde kom!) aan autoparkeerplaatsen;
    Paragraaf 4.3.2 noemt “een betere openbare ruimte [..] kan alleen als het ruimtebeslag van de (stilstaande) auto in de stad afneemt.” maar specificeert dit niet verder;
    het beprijzen van parkeerplaatsen is (als huidig beleid) hier een goede eerste stap, maar daar blijft het bij;
  • Een maximum snelheid van 30 km/u binnen de gehele bebouwde kom, behalve op de buitenring en enkele uitvalswegen met gescheiden rijbanen auto/fiets;
  • Hoogwaardige fietsstraten van het centrum, via de Dudok-radialen, naar alle wijken, en aansluitend op de genoemde snelfietsroutes;
  • Vanzelfsprekendheid van het nemen van de fiets, waar men nu nog de auto pakt voor korte ritten zoals naar school (!), werk, sport of ontspanning;
  • Het ontmoedigen of afsluiten van autoroutes waarbij doorgaand verkeer niet van de snelweg of buitenring gebruik maakt (zoals de route Utrecht – MediaPark via de binnenring); een deel van het autoverkeer zal hierdoor ook verdampen (worden vervangen door ander vervoer);
  • Een forse vergroting van de stallingscapaciteit in en rond centrum en stations; de geplande 7000 plekken komen nu deels in de plaats van bestaande, en vormen zo slechts gedeeltelijk een toename van de capaciteit;
  • Actief inclusiviteitsbeleid voor de fiets, waardoor groepen inwoners die nu niet kunnen of durven fietsen gemotiveerd worden de fiets te pakken;
  • Het concept ‘De Nabije Stad’ als doel, en niet slechts als “stip op de horizon”; indien voorzieningen nabij zijn is er immers minder mobiliteit benodigd;

De Omgevingsvisie kan hierin dus veel ambiteuzer en concreter zijn.

Er moeten veel meer maatregelen ten gunste van de fiets worden opgenomen.

Verder:

De genoemde fietsbrug over het spoor hoort niet in de Omgevingsvisie thuis, maar eventueel in een Uitwerkingsprogramma. Overigens komt deze brug niet ten gunste van fietsers, maar van een grotere autocapaciteit van de afrit naar het MediaPark.

De passage ‘Wij willen waken voor een gepolariseerde discussie en denken dat de auto in de komende jaren nog een belangrijke sociaaleconomische functie heeft.’ is misplaatst. Uiteraard blijft er de komende jaren nog behoefte bestaan aan vervoer per auto. De kunst is hierbij juist de onnodige autoritten te doen verdampen en zo de vraag naar gemotoriseerde verplaatsingen te doen afnemen. Dat kan middels een pakket van beprijzing, herinrichting van ruimte en overig beleid dat niet polariserend maar juist richtinggevend en helder dient te zijn. Zo onstaat juist een groter draagvlak.
Overigens zullen ook de autoritten die wél nodig zijn profiteren van dit beleid, omdat goed, autobeperkend, beleid de doorstroming juist bevordert.

Het is een teken aan de wand dat in de tabel ‘Indicatieve ruimteclaim’ in paragraaf 4.6 vermeld staat dat het onbekend is welke claim Mobiliteit en Parkeren op de openbare ruimte legt. Een visie hoort hier een uitspraak over te doen, omdat alleen dan een integraal en toetsbaar beeld ontstaat van wat in feite de grootste bottleneck is.

Het is goed te lezen dat ‘lopen en fietsen een hogere prioriteit krijgt in de openbare ruimte’. Er missen echter concrete doelen en maatregelen zoals boven beschreven. Het terugbrengen van de autoparkeernorm, het ‘bevorderen van alternatieven’ en het ‘overleggen met aanbieders van routeplanners’ vormen slechts een pril begin.

We moeten fietsen als kernpunt in de Visie opnemen, en de rol van de auto flink terugdringen.

Natuur en Groen

Zoals gezegd, het is uitstekend dat we niet meer gaan bouwen in de natuur. Er zijn grenzen aan de groei, en dit is een heel duidelijke en concrete.

Tegelijkertijd zijn er lopende projecten die hier tegenin gaan. Dit zijn de nieuwbouwplannen in de gebieden Anna’s Hoeve en Crailo. Laten dit de laatste uitbreidingen in de natuur zijn.

Ik ondersteun het doel rondom CO2. Dit is concreet en meetbaar:

In 2050 willen we CO2-neutraal zijn, met als tussenstap 55% CO2-reductie in 2030.

Echter, ik denk dat we ambiteuzer moeten zijn in de tussenstappen. Zo wordt als doel gesteld:

Lucht, water en bodem voldoen in 2040 aan de milieunormen.

De huidige milieunormen zijn er natuurlijk niet om er pas ‘later’ aan te voldoen. Het is hard nodig om deze norm eerder te halen. Mijn voorstel is dan ook deze datum te vervroegen naar 2030. Dit dwingt het huidige, maar ook toekomstige, bestuur om maatregelen veel sneller in te voeren.

Wat de Omgevingsvisie mist, is een groennorm. Ideeën als ‘We zetten in op het invoeren van een groennorm’ en ‘Onderzoek naar opties voor het inzetten van een groennorm’ zijn niet voldoende, en veel te vrijblijvend.
Definieer daarom een norm voor de hoeveelheid openbaar groen per inwoner, plus concrete(re) maatregelen om deze norm daadwerkelijk te halen. Niet voor niets wordt groen het vaakst benoemd in de participatie. Paragraaf 4.6 doet een poging, maar het wordt niet duidelijk of de genoemde groennorm van 75m2 daadwerkelijk een doel vormt, of een bespiegeling van Arcadis. Ook blijft in het midden hoe ‘de ruimte voor grijs te beperken’.
Later wordt overigens weer gesteld:

We willen met deze Omgevingsvisie inzetten op meer groen, maar vinden de gehanteerde generieke norm niet passend bij de stedenbouwkundige opzet van Hilversum.

Hiermee ben ik het fundamenteel oneens: juist Hilversum dat zichzelf profileert als Tuinstad zou een voorbeeld moeten vormen van een hoogwaardige leefomgeving met ruim voldoende openbaar groen.

De grootste misser hier is het doorschuiven van verantwoordelijkheid:

Wij geven dit verder handen en voeten in het programma Groen en in de gebiedsagenda’s.

Dit is zeer onvoldoende. Er is (hard) een visie nodig op groen, niet alleen omdat uit participatie blijkt dat Hilversummers in een Tuinstad willen blijven wonen, maar ook omdat dit nauw verweven is met zo’n beetje alle andere ruimtelijke aspecten van de Omgevingsvisie.

Op het gebied van Groen kan en moet Hilversum veel ambitieuzer inzetten.

Ruimtegebruik

Er wordt terecht gesteld dat de druk op de openbare ruimte alleen maar toeneemt:

En als we nu niet ingrijpen zal de kwaliteit van de leefomgeving steeds meer onder druk komen te staan. Het gaat dan om vervuiling en overlast, maar bijvoorbeeld ook om ruimtegebrek op straat. Daardoor kunnen mensen elkaar steeds minder goed ontmoeten, is er te weinig ruimte om te bewegen en spelen kinderen minder buiten.

Dit is cruciaal. Groen, woningen, mobiliteit, ontmoeting, maar vooral leefbaarheid, doen alle een beroep op de schaarse ruimte. Er worden enkele maatregelen voorgesteld om dit in goede banen te leiden: hoogbouw, meervoudig ruimtegebruik, alternatieven voor de auto. Prima, maar niet voldoende. En in veel woonwijken is meervoudig ruimtegebruik maar zeer beperkt mogelijk.

Ten eerste: het wordt niet duidelijk welke functies minder openbare ruimte toegewezen gaan krijgen. Paragraaf 4.2 (Ruimtelijke keuzes) benoemt dit echter niet verder. Paragraaf 4.3.2 typeert dit: vijf maatregelen die vragen om meerruimte, en nul die minder ruimte vergen.

Ten tweede: doordat we niet in de natuur gaan bouwen, maar er wel ambitie is voor groei, ontstaat verdichting van de stad. Dit heeft weer (nadelige) effecten op ruimte, mobiliteit, die je extra zal moeten compenseren. De maatregelen zoals voorgesteld zijn hiervoor onvoldoende.

Tenslotte: er worden, ook hier, geen stevige keuzes gemaakt. Keuzes die wel hard nodig zijn. Keuzes die jarenlang gaan bepalen hoe Hilversum er uit ziet. Keuzes die doorwerken in volgende generaties. Cruciale keuzes, dus.

Met deze Visie redden we het niet met de beschikbare ruimte. Hardere keuzes zijn nodig.

Samenvattend

Al het bovenstaande kan worden beschouwd in twee categorieën: het maken van betere keuzes (met name over ruimtegebruik, fiets en groen), en het maken van steviger keuzes (leiderschap, participatie en duurzaamheid).

Mijn advies aan Raad en College is dan ook: herschrijf de Omgevingsvisie zodat deze recht doet aan bovenstaande keuzes.

Het is uiterst belangrijk dat we nú nadenken over een gerichte, concrete en coherente visie die antwoord wil bieden aan de grote (ruimtelijke) vraagstukken die in Hilversum, maar ook in Nederland, leven. En dat volgens de participatie die hiertoe heeft plaatsgevonden.

Belangrijk hierin is om niet de verantwoordelijkheid door te schuiven naar toekomstig bestuur, maar juist nu lijnen uit te zetten die zullen leiden tot een beter, leefbaarder, Hilversum.
Voor onszelf, maar ook voor onze kinderen en kleinkinderen.
Niet het openlaten van alle keuzes, maar juist het stellen van duidelijke kaders is cruciaal. En ja, sommige keuzes doen op korte termijn wat pijn.

Tenslotte citeer ik een passage uit de reactie van PlanMER op deze Omgevingsvisie:

Wil de gemeente al haar doelen voor alle beleidsvelden realiseren, dan zou de Omgevingsvisie veel ambitieuzer moeten zijn, met veel meer en verdergaande maatregelen dan die zijn geformuleerd.”

Dit vat één en ander wel heel goed samen.

Gegeven de belangen en het huidige concept roep ik op tot een betere en sterkere Omgevingsvisie.

Met vriendelijke groet, en hopende op een betere Visie,

Naam van de indiener is bij HOP2040 bekend

The Comment (1)

  • Joost Bennekers

    Dank aan deze indiener, goede en constructieve input. Er moeten echt meer keuzen gemaakt worden i.p.v. een opsomming van mogelijkheden en wens-richtingen.

Laat een bericht achter